Weer tot bloei gebracht

Jan van der Meulen, geboren op 18 september 1924, overleden 2 juni 2008, opgetekend na een tweetal gesprekken met hem in februari en maart 2008.

[nr.167] Miniatuur Muizenval De ogen twinkelen nog steeds achter een dun gouden brilmontuur, het lopen wil niet meer zo best. Maar daar is wat op gevonden. In de 21e eeuw zijn er elektrisch aangedreven karretjes met displays en toetsen, waardoor de niet meer zo jonge Jan zich nu zacht zoevend en comfortabel gezeten voortbeweegt. Hij heeft in september 2004 thuis een vervelend ongeluk gehad. Bij het opzoeken van wat spullen is hij uitgegleden en in de kelder gevallen. Pas na een poos werd hij, bewusteloos, gevonden. Het herstel ging uitstekend, en met dochter Tineke verhuisde hij begin 2005 naar een zonnig en licht appartement in Joure. ‘De goudvissenkom’, noemde hij hun nieuwe onderkomen, omdat er zoveel ramen en zo weinig muren waren. Toch staken de gevolgen van zijn val weer de kop op. Hij woont nu in Joure in verzorgingshuis ’De Flecke’, en heeft gelukkig verstandelijk niet hoeven in te leveren.

De oudste

Jan van der Meulen is de oudste van de vijf kinderen van Kornelis van der Meulen en Trijntje Bouwman. Hij komt thuis aan het Zand nr. C10 in Joure op 18 september 1924 ter wereld. Zijn twee broers Siebe en Cornelis en zijn zussen Jacoba Romkje en Joltje hebben weinig met het zilver dat zo’n grote rol in de familie speelt. Zo wordt broer Cornelis leraar Duits, trouwt zus Jacoba Romkje met een leraar Engels en treedt zus Joltje in het huwelijk met Andries Wedzinga, bakker te Joure. Dat is op zich wel geestig, de intrede van deze bakker in de familie, want de verbinding van de Van der Meulens met de familie Brunings is ook door het huwelijk met een bakker ontstaan. Dat was Hendrik Jans van der Meulen, in het midden van de negentiende eeuw bakker te Drachten. Hij en zijn vrouw (de dochter van een Brunings) komen we later in deze kroniek nog tegen.

Pandjesjas

Als Jan twee jaar is, verhuist de familie in 1926 van het Zand naar het Jonkersbosje in Joure. Daar was een huis in aanbouw en vooral Jan’s moeder wilde er graag naartoe. De vader van Kornelis, Jan Hendrikus van der Meulen, verhuist mee. Achter het huis wordt de werkplaats van de zilversmederij gebouwd. De jonge Jan kan het met grootvader uitstekend vinden. Zo vertelt hij dat hij zich nog goed kan herinneren dat grootvader hem vanaf het huis aan het Jonkersbosje naar de bewaarschool in de Midstraat brengt. ‘Ik moet toen ongeveer vier jaar zijn geweest’, zegt hij. In het bewuste pand is nu een opticiën gevestigd. Grootvader Jan Hendrikus en kleinzoon Jan wandelen vaak samen. Het geeft de kleine Jan een veilig gevoel. ‘Vaak ging ik mee als grootvader in de namiddag de ‘Hepkema’ (de krant red.) bij Jan Faber in de gelijknamige galanteriewinkel haalde. Soms mocht ik een prentenboekje uitzoeken. Grootvader was altijd als een heer gekleed in een lange pandjesjas met vest en daarin een gouden horloge met ketting, een streepjesbroek, daarbij zijn onafscheidelijke bolhoed, verder gesteven manchetten en een ook gesteven front’. De warme band tussen kleinzoon en grootvader blijft tot het overlijden van de laatste op 23 februari 1941.

Bleu

Ook bij de jonge Jan is de zilversmederij die achter het woonhuis aan het Jonkersbosje in Joure is gevestigd, een deel van zijn leven. Haast een vanzelfsprekendheid, je dacht er niet over na, de werkplaats hoorde bij de familie. Na de lagere school ging Jan naar de MULO. ‘Ik wie wat in bleu jonkje’ (ik was wat een verlegen manneke), zegt hij met enige zelfspot. Hij haalde zijn MULO-diploma en toen brak de Tweede Wereldoorlog uit. Die schopte voor de jonge Jan de nodige toekomstplannen in de war.  ‘Ik kon toen een baan krijgen als gemeenteambtenaar op het distributiekantoor hier in Joure. In die oorlogstijd toch een stukje zekerheid’, zegt hij. Maar het zal de oudere lezers van deze site niet onbekend zijn dat in die oorlogstijd juist op de distributiekantoren van alles gebeurde. Daar werden onder meer bonkaarten vervaardigd, en zorgden loyale medewerkers ervoor dat ondergedoken plaatsgenoten of Joodse landgenoten toch via exact nagemaakte papieren aan eten en andere in die oorlogsjaren onontbeerlijke zaken konden komen. In opdracht van de bezetter moest Jan zich op enig moment melden voor de Arbeitseinsatz. Dat betekende vertrek naar Duitsland om daar te werken. Dat was hij niet van plan. Thuisblijven was echter geen optie. Hij dook onder in Noord-Holland en Scharsterbrug, en bleef tot het einde van de oorlog voor de Duitsers onzichtbaar. ‘Tja’, zegt hij, ‘en toen was er de bevrijding en dacht ik, wat moet ik. Je kunt wel zeggen dat ik eigenlijk gevlucht ben naar de smederij. Daar was niks meer van over, alles was weg. Want zie, tijdens de oorlog was er vanzelf gebrek geweest aan alles‘.

Tabak

En dan volgt een onnavolgbaar verhaal over de creativiteit van vader Kornelis van der Meulen gedurende de oorlogsjaren om, zoals dat heet, ‘door de tijd te komen’. ‘Pa was een fervent roker. Met een paar mannen had hij bij Joure een stuk land. Daar verbouwde hij tabak. Dat ging heel knap. Na de oogst gingen de bladen naar ingenieur Slits in Sneek. Die zorgde voor de bewerking en na verloop van tijd, geloof het of niet, kwam er een baal goede tabak thuis op het Jonkersbosje. In die tijd rookten praktisch alle mannen, maar sigaretten waren natuurlijk niet te krijgen. Sommigen wilden er wel een moord voor doen. Vader haalde vijftig, en soms wel zestig onsjes tabak uit die baal. Dat ging in de verkoop. Met de opbrengst kon hij de hypotheek op het huis en de werkplaats betalen. En ook hij had zo zijn rokertje’. De ogen van de zoon glimmen achter de brillenglazen. De nare oorlogstijd bracht hem ook een ongedachte meevaller. ‘Na de bevrijding besloot de overheid dat ambtenaren die zich niet hadden gemeld voor de Arbeitseinsatz, hun salaris kregen doorbetaald. Moet je je voorstellen, had ik in die tijd zomaar duizenden guldens op de bankrekening staan’. Voor deze onverwachte meevaller plaatsvond hadden vader Kornelis, zoon Jan en diens broer Siebe besloten de zilversmederij Van der Meulen als vennootschap onder firma weer nieuw leven in te blazen. Dat was een hele beslissing. Vader Kornelis had de crisisjaren en de oorlog meegemaakt en zijn smederij zo goed als praktisch compleet ontmanteld zien worden, zoons Jan en Siebe hadden het vak van zilversmid niet geleerd. Jan van der Meulen zegt dat ook: ‘dat was natuurlijk wel wat. Maar het bedrijf was toch generaties in de familie. En wat speelde was dat met de wederopbouw er ook weer vraag kwam. Na de oorlog en in het begin van de jaren vijftig hadden de mensen weer een beetje geld, en was er de mode van het antiek. Ja, ook zilver. Men wilde zilveren lepeltjes, suikerschepjes hebben. Om elkaar te laten zien dat het weer goed ging’. Men nam het bedrijf van Steensma uit Bergum over. ‘Die hadden kant en klare stempels liggen, waarmee we zo aan de gang konden’. Het oude ambacht herleefde in de werkplaats achter het woonhuis aan het Jonkersbosje in Joure. Jan ging met een monsterkoffer in de hand met de bus op reis, de juweliers langs, om zaken te doen. Later kocht hij van het geld dat hij na de oorlog van de overheid had gekregen een oude Austin. Dat reisde wat aangenamer. Zilversmederij Van der Meulen te Joure was weer ‘in business’.

Eigen baas

Jan van der Meulen omschrijft zijn voor- en nageslacht als individualisten. Dat individualisme van hemzelf, zijn vader en zijn broer leidde ertoe dat de opgezette vennootschap van het trio strandde. ‘Even goede vrienden, maar ik ging alleen verder’, zegt hij. De zaken liepen prettig. Juweliers in en buiten Friesland kochten royaal in, de klanten bleken dol op de producten uit Joure. Op zijn reizen komt Jan van der Meulen in Zwolle in contact met de Joodse weduwe mevrouw Stibbe en haar zoon Daniël. Ze neemt zilveren snuifdoosjes af en zet die in haar vensterbank te koop. ‘Dat ging zo hard, in no-time had ze een grote zaak’, zegt Jan van der Meulen. Hij krijgt de opdracht haar vijftig zilveren tabaksdozen te leveren. Dat is een kapitale order. In de smederij in Joure had Jan al weer wat mensen aan het werk. En vader Kornelis kon prachtig tekenen. ‘Altijd al’, vertelt Jan. ‘Vader had geen oorspronkelijk talent in die zin dat hij zelf ontwerpen maakte en die uitwerkte, maar hij kon geweldig kopiëren. Van Meegeren, zeiden wij vroeger wel eens. En voor die tabaksdozen haalde hij uit een boek van Flavius Josephus passende afbeeldingen, en die tekende hij na’. De order werd in Schoonhoven, de aloude zilverstad, gegraveerd, want daar had Jan het personeel niet voor. Mevrouw Stibbe was ze in een mum van tijd kwijt. Zo bloeide stap voor stap de oude zilversmederij Van der Meulen weer op. Vader Kornelis heeft de aanzet tot de bloei nog meegemaakt. Hij overleed op 7 juli 1957.

Innovatief

Jan van der Meulen ontwikkelt zich tot een techneut en een innovator binnen zijn bedrijf. ‘Ik had eigenlijk één groot voordeel’, zegt hij. ‘Toen we na de oorlog met de herstart begonnen, was praktisch al het oude gereedschap weg. Dat was aan de ene kant niet prettig, aan de andere kant gaf het wel ruimte’. Jan bleek zeer vooruitstrevend in een toch tamelijk behoudende branche. ‘Ik vond het niet onverstandig om waar mogelijk de productie in ons bedrijf te mechaniseren. Of uit te besteden. Wat een ander goedkoper voor jou kan doen, daar moet je zeker zelf geen tijd en kosten voor maken’. Hij vertelt hoe hij als kind (hij is van 1924) de crisis van de dertiger jaren meemaakte. Het familiebedrijf ging praktisch teloor. Misschien daarom ook heeft hij in zijn periode veel energie besteed aan dat voor een tweede keer te voorkomen. ‘Het spook van de armoede van voor de oorlog waarde in die tijd nog steeds bij mij rond’, zegt hij ernstig. Het bedrijf veranderde, groeide. Het machinepark breidde uit, het personeelsbestand ook. De zilveren geboortelepels bleken in de jaren vijftig en zestig een regelrechte tophit: Jan kocht een persje waarmee de bolling van de lepels veel sneller kon worden gerealiseerd en bedacht een systeem voor het graveren van de lepels. Want de naam van de boreling moest vanzelf op de lepel. Door de voor die tijd moderne bedrijfsaanpak kon Jan ook voorraad aanmaken en waar nodig dus snel leveren. Dat zorgde voor een uitstekende reputatie. Al deed hij sporadisch wat in goud, zilver bleef de hoofdzaak. ‘Aan zilver kon ik wat verdienen’. Naam en faam van de smederij groeiden, zeer tot het verdriet van de zilversmeden in Schoonhoven. ‘Daar was men toch wat arrogant’, meldt Jan van der Meulen hoofdschuddend. ‘De meeste bedrijven daar dachten dat men toch wel bij hen zou komen. Zij waren immers de grote jongens. Hun levertijden waren eindeloos, en daar hadden juweliers maar wat een hekel aan. Kijk, en ik kon wat ze wilden hebben eigenlijk zo leveren. Dus ik kreeg het steeds drukker. Schoonhoven baalde daar natuurlijk van, maar je moet natuurlijk wel om je klanten denken’. Hij kan er nog om lachen. Van der Meulen reisde allang niet meer met de oude Austin in het noorden rond om de zilverwaren te slijten. De klanten kwamen nu bij hem, op afspraak.

Klarinet

Mechaniseren, later automatiseren, productiemethodes vereenvoudigen, inspelen op de markt, snelle levertijden, Jan van der Meulen ontpopte zich tot een op en top ambachtsman die een prima boterham verdiende in het familiebedrijf waar hij toch zo onverwacht na de Tweede Wereldoorlog in terecht was gekomen. Hij trouwde met de uit Oudehaske afkomstige Popkje Haisma, geboren op 8 maart 1924. Popkje kwam uit een gezin van maar liefst zestien kinderen. Vier daarvan overleden op jonge leeftijd als gevolg van een brand in het ouderlijk huis, nog drie stierven aan ziektes. Op Popkje na emigreerde het hele gezin Haisma (ouders, kinderen en kleinkinderen) rond 1950 naar Amerika, Canada en Engeland. Jan en Popkje kregen vier kinderen. De oudste, Trijntje Wietske, overleed als kleuter van twee jaar en is begraven in Beetsterzwaag. Op 24 februari 1956 werd de tweede Trijntje Wietske (Tineke) geboren, gevolgd door Cornelia Jinny (Corry) op 17 juni 1958 en zoon Jacob Jan (Jaap) op 27 april 1962. De laatste zat al heel jong, net als zijn vader ooit, op een krukje aan de werkbank in de smederij achter het huis aan het Jonkersbosje. Met de broers en de zussen van Jan van der Meulen is het contact vriendelijk, maar men overloopt elkaar niet. ‘Mijn vrouw Popkje was de bindende factor’, zegt Jan van der Meulen. Naast al dat zilver was er in de vrije tijd de klarinet: Jan van der Meulen was jarenlang een enthousiast en, zoals hij zelf zegt, ‘een niet onaardige’ klarinetspeler. Ook is hij liefhebber van klassieke muziek. Daarentegen houdt hij in huis van strakke vormgeving zonder tierlantijnen, en heeft hij (de techneut in hem) een warme belangstelling voor de hedendaagse digitale ontwikkelingen. Internet heeft voor hem geen geheimen. Toen zijn vrouw in 1982 plotseling overleed, was de pret er voor Jan van der Meulen af. Hij gaf het bedrijf door aan zoon Jaap, die het verder, maar vooral anders ontwikkelde. Tussen toen en nu was hij nog zeer regelmatig in de smederij te vinden. ‘Vooral de productie van de geboortelepels mocht ik altijd graag doen’, zegt hij. Hij vertelt over de samenwerking met werknemer meneer Kuiken. ‘En ik gaf nog wel eens wat technisch advies over het maken van gouden en zilveren zwepen aan Keimpe, onze goudsmid’. Hij had er geen moeite mee dat zoon Jaap de smederij verkocht en het oude familiebedrijf op een heel andere leest schoeide. ‘Wij hebben allemaal op onze manier het bedrijf voortgezet’, zegt Jan van der Meulen. ‘En Jaap doet het weer op zijn manier’. De man van de slimme vindinkjes, zoals hij het zelf noemt, kijkt met een mengeling van weemoed en plezier terug. ‘Maar het gaat om de toekomst’, zegt hij. ‘Dat is het belangrijkst. Je moet niet blijven hangen in oude zaken. Vooruit, met de blik open’. Je hoort haast een klarinet schallen.